Zeven dagen. Een week in een omgeving die veiligheid beloofde. Een plek die zich presenteerde als een rustpunt, een schuiladres, een kans op herstel. Maar na zeven dagen voel ik vooral leegte. Verdriet. Onmacht.
Ik ben moe. Niet van het moeder zijn. Niet van het vechten voor mijn kinderen. Maar van het telkens opnieuw teleurgesteld worden door mensen die zeggen dat ze er zijn om te helpen – maar die je vervolgens laten vallen alsof je niets bent.
Ik had géén jeugdzorg op mijn jongste kind. Ik ben zelf, vrijwillig, dit traject ingestapt. Omdat ik wilde bouwen aan veiligheid. Omdat ik dacht dat Sterk Huis een plek zou zijn waar wij konden helen. Waar ik – na een relatie vol intiem terreur – eindelijk op adem kon komen. Maar binnen een paar dagen werd pijnlijk duidelijk: “vrijwillig” betekent hier niets. Alles voelde als dwang. Als controle. Als opnieuw vastzitten, alleen nu met zachte woorden en harde regels.
Mijn jongste was bij mij in opname. Maar mijn oudste en middelste – die wél onder jeugdzorg stonden – mochten ineens niet meer bij mij op de afdeling komen. Terwijl dat drie maanden vóór mijn opname, bij de intake, juist zorgvuldig was afgesproken. Er was bewust gekozen voor die openheid: mijn moeder én mijn kinderen mochten op bezoek komen op de afdeling zelf, voor hechting, voor herstel, voor rust.
Maar op dag twee werd alles ineens anders. Er werd besloten dat ze niet meer welkom waren op de afdeling. Geen overleg. Geen uitleg. Geen empathie. Bezoek mocht alleen nog in een kale, afstandelijke ruimte. Alsof wij geen gezin meer waren. Alsof ik niet langer moeder was.
En ik? Ik moest begrip tonen. Meebewegen. Vertrouwen hebben. Maar hoe? Hoe kun je vertrouwen opbrengen als niemand zich houdt aan wat met jou afgesproken is? Als je vrijwillige keuze wordt behandeld alsof je een straf hebt gekregen?

Wat me misschien nog het meest raakte: niet alleen mijn situatie. Maar ook wat ik in deze zeven dagen om me heen zag gebeuren. Andere moeders. Andere kinderen. Zoveel pijn. Vrouwen die dachten dat ze geholpen zouden worden, maar langzaam afbrokkelen. Kinderen die hun moeder missen en afhaken. Begeleiders die zeggen dat ze helpen, maar die in de praktijk vooral overnemen, begrenzen, bepalen. Je zelfstandigheid – waar je zo hard voor gevochten hebt – wordt je stukje bij beetje afgenomen.
Ik zag zoveel lijden. Zoveel eenzaamheid. En zoveel stilte. Want iedereen is bang. Bang dat als je iets zegt, het tegen je wordt gebruikt. Dat je nóg verder van je kinderen verwijderd raakt. Dat je nóg minder mag.
Zeven dagen in Sterk Huis. En ik voel me allesbehalve sterk.
Maar ik blijf schrijven. Niet alleen voor mezelf, maar ook voor hen die zijn stilgevallen. Voor de moeders die breken, voor de kinderen die worden afgesneden van wat hen lief is, en voor iedereen die dacht dat vrijwillige hulp gelijk stond aan vrijheid.
Want als vrijwillige hulp voelt als dwang, is het geen hulp meer. Dan is het een systeem dat meer breekt dan herstelt.